donderdag 30 augustus 2012

Het Marswezen


Het was een hele klim naar de top. Sommigen waren al een tijd boven en zagen er nog verbazend fris uit, maar Hermien pufte en steunde als een stoomtrein toen ze eindelijk aankwam.

In haar reisgids had ze gelezen dat IJsland flink koud kon zijn in de zomer, vooral als je de bergen inging. Ze was daarom die ochtend extra vroeg opgestaan om zich warm in te pakken: eerst had ze zichzelf ingesmeerd met vaseline, dan haar wollen ondergoed, vervolgens een laag oude kranten en tenslotte het felgele gewatteerde skipak dat ze van haar broer had geleend.
Toen ze aan de ontbijttafel verscheen bekroop haar al het akelige gevoel dat ze een beetje had overdreven. Iedereen was erg zomers gekleed. De gids, een knappe IJslander met een woeste blonde baard, droeg zelfs niet eens een t-shirt. Als een halfnaakte Tarzan stond hij aan het buffet.

Iedereen keek naar Hermien. Ze voelde zich rood worden. Gelukkig kon niemand dat zien vanwege haar enorme berenmuts, die ze ook al had opgezet.
'Kijk, een Michelinmannetje!' riep iemand. 'We hebben een ruimtewezen in de groep!' klonk het van een andere kant. Iedereen begon te lachen.
'Bliep bliep!' piepte Hermien, opgelucht dat niemand haar leek te herkennen. 'Ik kom fourageren, aardbewoners.'
Zo robot-achtig mogelijk bewoog ze zich richting de koffieautomaat.
'Serieus, wie ben jij?' vroeg de vrouw naast wie ze uiteindelijk neerplofte.
'Bliep bliep!'

En toen moesten ze naar boven. Het hele reisgezelschap in korte broek, Hermien in haar gele skipak. Er scheen een stralend zonnetje en het was zeker vijfentwintig graden.
De hele klim keek Hermien spiedend om zich heen om te zien of er ergens een plek was waar ze zich kon omkleden, maar de kale IJslandse rotsen boden weinig beschutting.
De straaltjes zweet liepen over haar gezicht. Haar voeten sopten in haar moonboots. Ze voelde zich koortsig worden. 'Bliep bliep,' pufte ze van tijd tot tijd, maar de marsmannetjes-act werd hoe langer hoe belachelijker.

Nog nooit was iemand zo blij met het WC-huisje dat op de top van de vulkaan bleek te staan als Hermien. Met haar laatste krachten sleepte ze zich naar binnen. Wat een idiote vertoning was dit geweest.

woensdag 4 juli 2012

Een dagje naar het strand


Moeder trommelde ongeduldig met haar vingers op de bar. 'Als je niet opschiet krijg je niks, hoor! Je staat nu al een kwartier na te denken.'
Het was waar. Maarten stond al een eeuwigheid ingespannen naar de kaart te kijken. Het was bloedheet in de strandtent - hij zweette zo dat zijn brilletje langzaam van zijn neus af aan het glijden was. Achter hem was inmiddels een rij ontstaan van oververhitte kinderen die ook allemaal een ijsje wilden. Maar Maarten kon niet kiezen.
Een schatkist, met onderin een heuse schat? Een X-pop met knettereffect? Of een Ninja Star, of een 3D-twister? Maarten woog nauwkeurig alle voor- en nadelen van elk ijsje af. In gedachten liep hij over het strand. Zou hij het knettereffect nog wel kunnen horen in de branding? Hoe snel zou een 3D-twister smelten in de volle zon?
Hij keek door het raam. Er was inderdaad sprake van volle zon. Vlak voor de strandtent stond een hele dikke bleke vrouw haar bikini uit te trekken. Een man hield er een handdoekje voor, maar er was nog een heel stuk van haar bil zichtbaar, stelde Maarten met genoegen vast. Ernaast lagen twee hele knappe meisjes een ijsje te eten. Maarten kneep zijn ogen samen. Wat voor ijsje hadden ze?
Plotseling voeld hij een plakkerige hand op zijn schouder.
'Aan de kant, jochie!'
Een man met een grote snor probeerde hem opzij te duwen, terwijl zijn ratachtige zoontje vuil toekeek.
'Hij is aan het bestellen!' riep zijn moeder met overslaande stem vanaf de bar. 'Zeg nou wat je wil, Maarten. Anders krijg je niks.'
'Dat rotjochie staat hier al een uur!' protesteerde de man. De andere mensen in de rij begonnen zich nu ook te roeren. 'Opschieten!' riep iemand. 'Etterbakje!' 'Draaikont!'
Een moeder met twee huilende dochtertjes richtte zich tot Maartens moeder. 'Wij gaan maar weer weg. Zonder ijsje. U wordt bedankt.'
Maarten voelde ineens woede opkomen. Wat dachten al die mensen wel? Wat dacht zijn moeder wel? Wat was dit voor wereld, waarin je niet eens even mocht nadenken over een ijsje?
Hij wees parmantig naar de kaart. 'Die wil ik,' zei hij. Zijn stem klonk iets minder zeker dan hij had gewild, maar zijn vinger trilde niet.
Zijn moeder zuchtte. 'Een Magnum Temptation. Het duurste ijsje van de kaart. Hoe haal je het in je hoofd?'
Ze wendde zich naar de barman, die moedeloos achter de vrieskist stond.
'Geef hem maar een raket.'
En zo kwam het dat Maarten op deze zonnige woensdag rood van schaamte de strandtent uitliep, voorzien van een raket en een ingrijpend jeugdtrauma. Jaren later zou hij nog het gejoel horen dat uit de rij opsteeg toen hij een simpele raket toegestopt kreeg. Een vies, waterig ijsje dat aan het papiertje vast bleef plakken. En het was niet eens een echte raket. 'Space Ranger' stond er op de verpakking. Een nepraket, ook dat nog.

zaterdag 17 maart 2012

Tijger


Frits voelde een koude natte straal over zijn rug naar beneden lopen. Zweet. Hij was inmiddels zo opgefokt dat stilzitten onmogelijk was. Met zijn vingers trommelde hij op het tafeltje terwijl hij spiedend om zich heen keek. Van tijd tot tijd haalde hij zijn telefoon uit zijn zak om te zien of ze er al bijna waren.

Ze hadden hem in de gaten, dat was inmiddels overduidelijk. Aan de andere kant van het gangpad zat een man met een gleufhoed strak voor zich uit te staren. Té strak. In de spiegeling van het raam had Frits al lang gezien dat de gleufhoed een microfoontje in zijn oor had. Of een koptelefoontje, of hoe heet zo'n spionnending.

Een stukje verderop in de trein zat een man met een zonnebril. Verdacht – het was immers al donker buiten. De man loerde precies tussen twee stoelen door, recht naar Frits.

Behoedzaam keek Frits achter zich. Een man in een Feyenoord-trainingspak. Hij draaide zijn hoofd weg op het moment dat Frits hem aankeek. Die zat natuurlijk ook in het complot.

Verder geen mensen in de wagon. Frits haalde nogmaals zijn telefoon uit zijn zak. De Schipholtunnel, flitste het door zijn hoofd. Als we de Schipholtunnel maar halen. Zodra de trein in de tunnel zat, zou hij het op een lopen moeten zetten. Hij zat helemaal voorin de trein – tegen de tijd dat hij naar achteren was gerend zouden ze bij het station zijn. Uitstappen, over de rolband omhoog rennen en zich tussen de gewone mensen mengen. Het was een gewaagd plan, maar iets beters kon hij niet bedenken.

Hij tuurde naar buiten en probeerde in te schatten waar de trein zich bevond. Een station flitste voorbij. Hoofddorp? Nu kon het elk moment gaan gebeuren. Hij zette zich schrap.

Plotseling zwaaide de deur aan de achterkant van de wagon open. Twee dikke zigeuners stapten binnen, de een met een gitaar en de ander met een accordeon.

Toen gebeurde alles tegelijk. De zigeuners zetten oorverdovend hard 'Last Christmas' in, in de verte overstemd door een krakerig omroepbericht. De trein reed de tunnel in. De man met de gleufhoed begon in zijn aktentas te rommelen. De Feyenoordsupporter stond op en de man met de zonnebril was ineens nergens meer te zien.

Met de moed der wanhoop sprong Frits van zijn stoel. Hij rende naar de zigeuners toe en probeerde zich langs de dikke buiken te wurmen. Achter zich hoorde hij opgewonden kreten. Ik heb ze verrast, kon hij nog net denken voordat hij een enorme duw kreeg van de zigeuner met de gitaar en op de grond belandde.

'Ik ben een wilde tijgerin!' riep Frits met overslaande stem. Hij probeerde overeind te komen, maar er was iets dat hem tegenhield. Hij hoorde de stof van zijn pak kraken.

Hij keek om. De zigeuners bulderden van het lachen. De een stond met zijn volle gewicht op Frits' prachtige pluchen staart, terwijl de ander een foto nam met zijn telefoon. Frits kon geen kant op.


woensdag 7 maart 2012

Kerk


De pastoor stak zijn handen in de lucht en keek vaderlijk de kerk rond. 'Laat ons bidden, broeders en zusters,' sprak hij. Archimedes spiedde om zich heen. Overal zag hij gelovigen knielen, de ogen dichtdoen en het hoofd buigen om in opperste concentratie mee te dreutelen met de pastoor. Het wekelijkse onverstaanbare vraag en antwoord-onderdeel van de kerkdienst was begonnen. Dit was het moment waarop Archimedes had gewacht.

Een ogenblik keek hij nog besluiteloos naar het beduimelde boekje dat hij in zijn handen had. Een gestencild velletje was het eigenlijk, met op de voorkant een door de koster getekende vredesduif. Veel tekentalent had de koster niet. Het was een bespottelijke vogel, met een dun lichaampje en een hele dikke kop. In zijn snavel had hij een stokje, dat waarschijnlijk voor een palmtak door moest gaan. De duif leek Archimedes minachtend aan te kijken.

'Wie heeft er uberhaupt nog een stencilapparaat? Je koopt tegenwoordig voor een paar tientjes een kleurenprinter. Dit is toch te achterlijk voor woorden!' dacht Archimedes bij zichzelf, maar toen hij zijn buurman hoorde kuchen realiseerde hij zich dat hij hardop had gedacht. Nu kon hij niet meer terug. Hij haalde diep adem, stond op en liep naar het gangpad, waarbij hij een paar verschrikte gelovigen ruw aan de kant duwde. 'Pardon, pardon,' mompelde hij, want ondanks alles was hij toch netjes opgevoed.

Toen hij in het gangpad stond haalde hij de voetbal vanonder zijn jas tevoorschijn. De pastoor was inmiddels opgehouden met dreutelen. Hij staarde Archimedes verbijsterd aan vanaf het altaar. Het was doodstil in de kerk. Archimedes kon zichzelf luidruchtig horen ademhalen.

'Ik wil niet meer!' sprak hij, en zijn stem trilde ineens. Hij stuiterde de bal een paar keer op de stenen kerkvloer, want zo had hij het van tevoren nou eenmaal bedacht. Plok, plok. De echo galmde door de gewelven. De kaarsjes bij het Mariabeeld wapperden in de wind.

'Ik ben Archimedes en ik ben een voetballer!' wist Archimedes nog uit te brengen. Toen begon hij hartverscheurend te huilen. Te huilen, te huilen, te huilen.

Waarom gaan dit soort dingen toch nooit zoals je ze voor je ziet?