maandag 31 januari 2011

Hotel


De scheet had de bips van Hans nog maar nauwelijks verlaten, of hij begon al afkeurende snuffelgeluiden te maken. 'Bah! Wie heeft hier een wind gelaten?' riep hij. Hij vertrok zijn gezicht en deed een paar stappen opzij. De andere aanwezigen begonnen nu ook te snuffelen en elkaar met wantrouwende blikken te bekijken. Een heel mooi meisje, dat achter hem in de hoek stond, riep heel hard 'Jezus!' en wapperde met een krant. Hans deed er gauw nog een schepje bovenop: 'Volgens mij kwam het uit die richting!' en hij wees naar een man in een beige regenjas die bij de uitgang van de lift stond. Hans kneep zijn neus dicht en wapperde met zijn andere hand voor zijn gezicht: 'Pffffffffff' deed hij. De man werd langzaam rood en keek naar de grond. 'Hij zegt niks! Hij zegt niks! Ja, ik zou ook niks zeggen als ik zo'n vieze scheet had gelaten. Ik zou me doodschamen!' riep Hans triomfantelijk.

Hij hoorde geen instemmende geluiden. Toen hij om zich heen keek, zag hij dat iedereen gegeneerd voor zich uit staarde. Zou hij te ver zijn gegaan? Ineens schaamde Hans zich. Hij voelde het bloed naar zijn hoofd stijgen terwijl hij wanhopig naar de verspringende nummertjes boven de liftdeur keek. Zes, zeven, acht... De stilte was drukkend. De man in de regenjas, die net nog zo aangeslagen in de hoek had gestaan, had zich inmiddels omgedraaid en keek Hans uitdagend aan. Het meisje kuchte. Hans voelde het zweet op zijn rug prikken. Gelukkig was de scheet inmiddels niet meer te ruiken. Niemand zou ooit kunnen bewijzen dat hij van hem was geweest.

Ping, daar ging de liftdeur eindelijk open. Zonder te kijken op welke verdieping ze waren rende Hans naar buiten. Hij struikelde bijna over een losse hoek van het tapijt, maar bleef op de been. Om de hoek bleef hij hijgend staan wachten, met zijn handen op zijn knieën. Was de lift inmiddels weg? Zijn hart klopte zo hard in zijn oren dat hij het niet goed kon horen.

Hij kwam overeind, zich vasthoudend aan een tafeltje dat in de gang stond. Erboven hing een spiegel, en Hans kon niet laten even naar zichzelf te kijken. Hij zag er behoorlijk aangeslagen uit. 'Rustig aan, ouwe struikrover. Een scheet is maar een scheet,' zei hij hardop tegen zichzelf. Ineens herinnerde hij zich hoe hij toen hij klein was wel eens een wind in een potje had gelaten. Toen hij na weken het dekseltje eraf draaide, kon hij hem nog steeds ruiken. Bij deze gedachte moest Hans glimlachen, en voor hij er erg in had ontsnapte hem een nieuwe, daverende scheet.

http://www.ad.nl/ad/nl/1014/Bizar/article/detail/565835/2011/01/31/Scheten-laten-straks-bij-wet-verboden-in-Malawi.dhtml

zaterdag 15 januari 2011

Over eenzaamheid, Chinezen en het weer

Een waargebeurd sprookje uit Indiana, Bloomington

Er was eens een Eenzame Chinees. Hij was helemaal alleen vanuit Ping Chang (een klein dorp tegen de grens van Mongolië) op een scheel paard naar de kust gereden en daarna met een roeiboot met één peddel naar Amerika gevaren om het te maken. In Ping Chang was de Eenzame Chinees altijd de enige inwoner geweest (vandaar ook zijn eenzaamheid), en hij kon de eentonigheid van zijn bestaan niet langer verdragen. Altijd maar moederziel alleen rijst eten en yaks melken – het was een uitzichtloos bestaan. Amerika was het land van de onbegrensde mogelijkheden en van de zonnebankgebruinde vrouwen met enorme neptieten, en daar ging de Eenzame Chinees helemaal voor.

Op een koude ochtend in februari kwam de Eenzame Chinees aan in Amerika. Het vroor dat het kraakte, en niemand in het stadje waar hij was aangekomen sprak Chinees. De Chinees voelde zich nog steeds behoorlijk eenzaam, dus besloot hij verder te lopen tot het hem beter ging. Door zijn reis op het schele paard en de oude roeiboot was de Eenzame Chinees een enorme doorzetter geworden, en voordat hij het wist had hij zo maar eventjes 2000 kilometer gewandeld. Hij kwam uit bij een grote flat. Binnen hoorde hij de vertrouwde klanken van zijn moedertaal. Het rook naar verse yakmelk en overal lagen rijstkorrels. Kleine Chinese kindertjes renden vrolijk rond, ook al was het twaalf uur ’s nachts. Er klonk zoete, Chinese muziek. De Eenzame Chinees dacht dat hij in het paradijs terecht was gekomen! Hij huurde een kamertje op de elfde verdieping en wachtte op de prachtige dingen die komen gingen.

De eerste dag gebeurde er weinig. De Eenzame Chinees keek een beetje naar de TV, waarop Amerikanen met vreemde kapsels elkaar ten huwelijk vroegen. Hij haalde een kopje koffie bij het Mr. Coffee-apparaat. Hij loerde uit het raam om te zien of hij toevallig zonnebankgebruinde blonde vrouwen met enorme neptieten zag, maar dat viel niet mee vanaf de elfde verdieping. Toen het avond werd moest de Eenzame Chinees stiekem een beetje huilen in zijn enorme tweepersoonsbed.

De volgende dag besloot hij het anders aan te pakken. Hij begon op de deuren in zijn gang te bonken en heel hard dingen te roepen, zoals: “Kopje koffie? Lekker gezellig!” (maar dan dus in het Chinees). Na een tijdje ging er eindelijk een deur open. Het allermooiste Chinese meisje dat de Eenzame Chinees ooit had gezien deed open. Ze had een pannetje warme yakmelk in haar handen en een baby op haar rug. “Ik ben zo verschrikkelijk eenzaam,” zei de Eenzame Chinees. “Zullen we gezellig een kopje koffie drinken van Mr. Coffee?”

Het meisje vond het goed. Voordat hij het wist zat de Eenzame Chinees in een warme huiskamer koffie te drinken, omgeven door gezelligheid, omgeven door Chinezen. Feitelijk waren er maar twee Chinezen (het meisje en de baby), maar als je lang in eenzaamheid hebt geleefd lijkt dat al een hele menigte. De Eenzame Chinees was verschrikkelijk gelukkig. “Zullen we trouwen?” vroeg hij toen zijn kopje leeg was. Het meisje zei ja, dus dat was mooi geregeld.

De Chinees rende naar buiten en kotste van blijdschap de hele gang onder. Wat een geluk!

http://www.parool.nl/parool/nl/287/OPMERKELIJK/article/detail/1824626/2011/01/14/Chinezen-willen-meer-controle-over-het-weer.dhtml

zaterdag 1 januari 2011

Het hertje


Truusje en Miepje drukten hun neusjes tegen het venster. De wereld was zo wonderbaarlijk mooi buiten dat ze wel uren konden kijken, maar ze moesten goed oppassen dat ze dat niet te lang deden, want het was enkel glas, en voor je het wist vroor je neus vast aan het raam.

Je moest sowieso oppassen wat je deed met deze kou in het huisje van Truusje en Miepje. Het dak lekte enorm, en nu het zo vroor vormde zich niet alleen een lange pegel aan het plafond, ook de permanent natte plek in de woonkamer was veranderd in een spiegelgladde ijsvloer. De eerste dagen was het leuk – Truusje had de oude kunstschaatsen van haar moeder ondergebonden en zwierde gillend door de kamer – maar naarmate het koude weer aanhield werd het steeds onpraktischer. Broer Gerrit, die toch al niet zo motorisch begaafd was, was al een paar keer uitgegleden.

Sinds de ouders van Truusje en Miepje waren overleden stonden de drie kinderen er alleen voor. Gerrit was de oudste. Hij stak zeven dagen per week turf op de velden boven Tuitjenhorn. Hard werk, en het betaalde slecht, maar iets anders kon hij niet, en hij moest toch iets. De tweeling Truusje en Miepje was immers nog veel te klein om te werken.

Het was armoe troef in het kleine huisje - de enige erfenis van hun ouders. De maaltijd bestond gewoonlijk uit de knollen die Gerrit met gevaar voor eigen leven ontvreemdde bij boeren uit de omtrek. Sinds ze van het gas waren afgesloten werden de knollen ongekookt gegeten - vies hoor! Maar zo'n knol stikt van de vitamientjes, en bovendien was het goed voor je tanden om aan zo'n rauwe knol te knagen.

Geld om het vervallen huisje op te knappen was er begrijpelijkerwijs ook niet. Jongens, wat was het koud daarbinnen. Truusje en Miepje droegen ieder drie oude winterjassen van hun ouders, en vijf paar handschoenen en zeven mutsen, en zelfs dan klappertandden ze nog de hele dag.

Maar buiten was het prachtig. Als ze hun neusjes helemaal tegen het raam drukten konden Truusje en Miepje de hele straat overzien. De tuin van de buurman een paar huizen verderop was het mooiste van alles. Daar stond het object van hun dromen, het ding waar Truusje en Miepje het dag en nacht over hadden, als ze tenminste een woord konden uitbrengen, want dan moesten ze eerst hun lippen ontdooien.

Een prachtig, verlicht hertje had die buurman in de tuin staan. Och, wat was me dat schitterend prachtig. Vooral 's avonds, dan knipperden de lichtjes, en leek het hertje te dansen in de duisternis. Ik neem jullie mee naar een beter en gelukkiger bestaan, leek het hertje te roepen naar Truusje en Miepje. Ik kom jullie redden! Truusje en Miepje hoorden in hun verbeelding zachte kerstklokjes luiden, en een engelenkoor zingen. Ademloos luisterden ze ernaar, en dan vergaten ze hun miserabele leventje. Ja, dat hertje, dat was me wat.

http://www.telegraaf.nl/binnenland/8638311/__Beschoten_om_gestolen_kersthert__.html?p=25,2