dinsdag 30 november 2010

Regen


De regen donderde naar beneden. Jaap van Flobbelen keek gedeprimeerd naar buiten door het raam van zijn houten keet. Zijn pas omgespitte volkstuintje veranderde langzaam in een modderpoel. Dat werd niks meer met de begonia's dit jaar.

De radio die in de hoek van de keet stond was nauwelijks meer te horen, zo hard kletterde het water op het zinken dak. Van tijd tot tijd stoorde de ontvangst, dan klonk er kortstondig een luide ruis.

Jaap schroefde de thermosfles open en schonk zichzelf koffie in. Op de houten tafel stond een pot Completa koffiemelkpoeder, maar er was geen lepel. Toen Jaap probeerde om rechtstreeks vanuit de pot in zijn mok te gieten schoot hij uit, waardoor zijn bakkie bedolven werd onder een lading poeder. Door driftig te roeren met een balpen die ook op tafel bleek te liggen probeerde hij er nog het beste van te maken. Even later dronk hij lauwe koffie, waarin grote brokken onopgeloste Completa dreven. Zonde om weg te gooien, maar lekker was anders.

De regen leek te verergeren. Jaap zag nu bijna niets meer als hij naar buiten keek. Door een muur van grijs water kon hij nog net zijn kruiwagen zien staan, die steeds dieper wegzakte in de blubber. Zelfs naar huis gaan was nu eigenlijk geen optie meer. Het was een heel eind lopen naar de parkeerplaats waar hij zijn fiets had gestald, en het opvouwbare parapluutje dat hij 's ochtends bij zich had gestoken was ongetwijfeld niet bestand tegen dit regengeweld.

Jaap zakte onderuit in zijn plastic stoel en legde voorzichtig zijn voeten op tafel. Zijn keet was een vies hol dat nooit werd schoongemaakt; een stel modderpoten op tafel maakte niet meer uit. Terwijl hij zachtjes een deuntje floot keek hij om zich heen, bedenkend hoe hij de tijd sneller kon laten gaan. Jaap was geen man die zich graag verveelde.

Opeens viel zijn blik op de draagbalken die over het plafond liepen. Zag hij het nou verkeerd of trokken ze een beetje krom? Dat zou best kunnen met al dat water op het dak. Een regenpijp was er niet. Stond al een tijdje op het verlanglijstje, maar nog niet van gekomen. Hoe langer hij naar de balk keek, hoe krommer hij leek te staan.

Met een ruk stond Jaap op en liep naar de deur. Er moest iets gebeuren aan de afwatering, anders stortte de hele boel hier in elkaar - ineens wist hij het zeker.

Op het moment dat hij het metalen hordeurtje vastpakte gebeurde het. Boemknal Bengboem. Daar zakte het huisje in elkaar, en Jaap lag er gewoon onder hoor, niks geen happy end. Hartstikke verpletterd was hij. Bedolven onder houten balken, een zinken dak en een boel regen.

http://www.ad.nl/ad/nl/1008/Planet-Watch/article/detail/546342/2010/11/30/Dubbel-zoveel-doden-door-extreem-weer-in-2010.dhtml

dinsdag 16 november 2010

Appeltaart


Nacht. Het was doodstil, op het geluid van de tikkende klok na. Soms bewoog er een streep licht over de muur als er in de verte een auto voorbij reed. Verder was het donker. Pip Hollema stond roerloos in de woonkamer, slechts gekleed in een overmatige witte onderbroek. Hoe lang stond hij hier al? Hij was het besef van tijd een beetje kwijt.

Als hij 's nachts onverhoeds wakker werd bevond hij zich altijd in een onwerkelijke, verwarde staat. Laatst kwam hij bij zijn positieven terwijl hij op zijn knieën in bed zat met zijn kussen in zijn handen. In zijn herinnering was hij al zeker een uur koortsachtig bezig om dat kussen door de spijlen van het ledikant te duwen. Een andere keer had hij om drie uur 's nachts het oude telefoonnummer van zijn moeder gebeld. Hij werd pas goed wakker toen de slaperige stem van de nieuwe bewoner hem uit aan het schelden was.

Was het slaapwandelen? Echt wakker was hij op zulke momenten niet, maar echt slapen deed hij ook niet. En hij kon zich, als hij eenmaal echt wakker was, altijd haarfijn herinneren wat hij had gedaan en waarom. Het kussen was een stuk brood geweest dat hij door de tralies aan een hongerige gevangene had proberen te geven. Zijn moeder had hem gevraagd te laten weten of de macaroni lekker was geweest. Het was een vreemde, vreemde werkelijkheid waarin Pip 's nachts verkeerde.

Nu stond hij dus in de woonkamer. Hij voelde aan zijn armen. IJskoud. Waarschijnlijk was hij al zeker een half uur uit bed. Terwijl hij driftig over zijn armen wreef probeerde hij zich te herinneren wat de reden was dat hij hier in de woonkamer stond.

Hij had iets geroken. Ineens wist hij het weer. Hij was uit bed gekropen omdat de appeltaart aan het aanbranden was. Hij lachte bij de gedachte. Wat gebeurden er 's nachts een wonderlijke dingen in zijn hoofd - al zijn zintuigen werden blijkbaar ingeschakeld! Hij liep terug naar de gang. In de spiegel zag hij het silhouet van zijn gehate, kolossale lichaam opdoemen. Gelukkig was het licht uit.

Hij wilde de trap opgaan, maar plotseling hield hij stil. Rook hij nu weer iets? Hij stak zijn neus een beetje omhoog en snoof langzaam in. Appeltaart.

In de keuken bleek het licht nog aan te staan. Op het moment dat hij binnenkwam klonk het piepje van de oven. Had hij nu potdorie zonder het te weten in zijn slaap een appeltaart staan bakken? Een licht verontrust gevoel maakte zich meester van Pip, terwijl hij met beide handen de stukken taart in zijn mond propte.

http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2690/Opmerkelijk/article/detail/1052983/2010/11/16/Dikkerds-ruiken-eten-extra-goed.dhtml

dinsdag 9 november 2010

Bloed


Hoewel de ramen waren dichtgeplakt met oude kranten, trok er van tijd tot tijd een koude windvlaag door het laboratorium. Buiten lag de sneeuw wel twee meter hoog – om de paar dagen stuurde professor Bhatia een van zijn assistenten naar de bovenverdieping die vervolgens, gewapend met een grote schep, uit het raam moest springen en de weg naar de voordeur vrij moest maken. Twee keer per week landde er een helikopter om voedsel te brengen, en dan moest de voordeur open. Verder waagde niemand zich ooit buiten. Het was veel te koud, en bovendien werd iedereen volledig in beslag genomen door het onderzoek. Dit was het levenswerk van professor Bhatia, en hij was er zo door bezeten dat iedereen die met hem samenwerkte dag en nacht door bleef gaan.

'Resultaten! Ik wil resultaten zien!' grauwde de baas van tijd tot tijd vanaf zijn werkkamer, en dan renden alle wetenschappers door de gangen met reageerbuizen en uitdraaien en rapporten. In een rijtje moesten ze voor het reusachtige bureau gaan staan, om een voor een te vertellen over de laatste vorderingen. Zelden was de legendarische hoofdonderzoeker tevreden, en niet zelden vlogen de meubelstukken door de kamer. Voor zo'n klein mannetje was Bhatia nog aardig sterk. Je zou het niet zeggen als je hem zag, maar vroeger, voor hij naar Canada was gekomen, had hij in een of ander louche Indiaas legeronderdeel gewerkt - dat verraadden de foto's aan de wand tenminste. De geruchten gingen dat hij zichzelf in die tijd geïnjecteerd had met vreemde stoffen, waardoor hij nog steeds beresterk was.

Op deze bewuste dag was de sfeer extra gespannen. 'Vandaag is het uur U,' zo had Bhatia 's ochtends door het gebouw gebruld. 'Vandaag gaat de kroon op het werk!' Bij hoge uitzondering was hij zelfs persoonlijk naar het laboratorium gekomen, dat speciaal voor de gelegenheid was opgeruimd. Er waren stoeltjes neergezet in een kring, waarop de onderzoekers gingen zitten. Bhatia stond in het midden, een grote schijnwerper op zich gericht.

'Proefpersoon!' gilde hij. Omdat zijn Engels nog niet zo best was, was altijd nogal kort van stof, wat de luid geschreeuwde aanwijzingen een nogal hysterisch, angstaanjagend karakter gaven.

Daar was de proefpersoon al. Een angstig eskimootje, dat Bhatia maanden geleden speciaal voor dit doel had meegebracht. Het eskimootje zat al die tijd gevangen in een kooi in de hoek. Er was een speciale assistent om hem te voederen, maar ondanks alle goede zorgen krijste het eskimootje als een speenvarkentje terwijl hij uit zijn kooi gehaald werd. Zou het eskimootje weten welk lot hem boven het hoofd hing? Je zou het bijna denken.

'Handschoenen!'

Bhatia schreeuwde nog harder dan gewoonlijk, en het was hem duidelijk aan te zien dat de zenuwen hem bijna te machtig werden. Dikke druppels zweet parelden op zijn voorhoofd. Een setje plastic handschoenen werd de wetenschapper aangereikt, en hij trok ze langzaam aan. Iedereen was stil, zelfs het eskimootje, waardoor het geknars van het plastic extra luid en naargeestig klonk.

'Bips!'

Het eskimootje werd omgedraaid, en onder de nodige ohhhhhhs en ahhhhhs van de omstanders werd zijn achterwerk door Bhatia ingesmeerd met de substantie die de onderzoekers de afgelopen maanden hadden ontwikkeld. En toen gebeurde het... Aaaargh!!!

(de afloop van dit verhaal kunt u lezen via onderstaande link. opgepast! niet voor mensen met een zwakke maag)

http://www.elsevier.nl/web/Nieuws/Wetenschap/280684/Wetenschappers-veranderen-huidcellen-in-bloed.htm

maandag 1 november 2010

Storm op zee


De golven waren inmiddels zo hoog als een huis. In de voorgaande uren werd het schip al in een stevig tempo door elkaar geschud, wat erg genoeg was, zeker voor de mensen die aan zeeziekte leden en met lijkbleke gezichten over de reling stonden over te geven. Maar nu de storm echt was opgestoken vloog het schip eerst secondenlang recht omhoog om vervolgens een angstwekkend lange vrije val te maken. Hoogst ongemakkelijk, en ook behoorlijk angstaanjagend.

Vanaf de gang hoorde ik geschreeuw en gebonk, en toen ik de deur opendeed, waarbij ik mezelf stevig moest vasthouden aan speciaal voor dat doel opgehangen handgrepen, zag ik enkele ongelukkigen al krijsend en kotsend door de gang rollen. Een kale man, wiens overhemd zo ver was opgekropen dat zijn dikke buik in volle glorie te zien was, rolde net langs op het moment dat ik de deur opendeed. Hij probeerde zich wanhopig vast te klampen aan de deurpost, waarop ik snel de deur dichtsmeet, mezelf gelukkig prijzend met mijn sterke maag.

Het natuurgeweld ging me overigens niet helemaal in de koude kleren zitten. Terwijl ik me een weg terug naar de tafel probeerde te banen, vloog het schip zo hard naar beneden dat ik mezelf niet langer kon vasthouden en een pijnlijke val maakte tegen de klerenkast. Met veel moeite lukte het uiteindelijk toch om de tafel te bereiken, en met een zucht van verlichting ging ik op mijn stoel zitten. Alle meubels waren klaarblijkelijk vastgeschroefd aan de vloer, anders had het nog wel eens slecht met me kunnen aflopen.

Het schip maakte rare geluiden, viel me ineens op. Een ijzingwekkend gepiep en gekraak bij elke golf. Bij een schipbreuk dacht ik altijd aan onbekende wateren, ver van huis. Vergingen er eigenlijk wel eens schepen in het Kanaal? Een lullige plek voor een schipbreuk, leek me, maar naarmate de golven hoger en het gepiep en gekraak harder werden sloeg de schrik me om het hart.

De zeezieke mensen waren inmiddels bij de reling verdwenen, zag ik door het raampje van mijn hut. Waar zouden ze gebleven zijn? Ik drukte mijn neus tegen het ronde glas, maar er waren enkel golven te zien. Of zag ik daar iemand in zee dobberen? Dat moest verbeelding zijn. Overigens, en met deze gedachte klaarde mijn humeur al weer wat op, als je even doorzwemt ben je zo weer aan land.

http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2698/Sport/article/detail/1043940/2010/11/01/Er-zwemmen-te-veel-mensen-het-Kanaal-over-vindt-de-scheepvaart.dhtml