zaterdag 1 januari 2011

Het hertje


Truusje en Miepje drukten hun neusjes tegen het venster. De wereld was zo wonderbaarlijk mooi buiten dat ze wel uren konden kijken, maar ze moesten goed oppassen dat ze dat niet te lang deden, want het was enkel glas, en voor je het wist vroor je neus vast aan het raam.

Je moest sowieso oppassen wat je deed met deze kou in het huisje van Truusje en Miepje. Het dak lekte enorm, en nu het zo vroor vormde zich niet alleen een lange pegel aan het plafond, ook de permanent natte plek in de woonkamer was veranderd in een spiegelgladde ijsvloer. De eerste dagen was het leuk – Truusje had de oude kunstschaatsen van haar moeder ondergebonden en zwierde gillend door de kamer – maar naarmate het koude weer aanhield werd het steeds onpraktischer. Broer Gerrit, die toch al niet zo motorisch begaafd was, was al een paar keer uitgegleden.

Sinds de ouders van Truusje en Miepje waren overleden stonden de drie kinderen er alleen voor. Gerrit was de oudste. Hij stak zeven dagen per week turf op de velden boven Tuitjenhorn. Hard werk, en het betaalde slecht, maar iets anders kon hij niet, en hij moest toch iets. De tweeling Truusje en Miepje was immers nog veel te klein om te werken.

Het was armoe troef in het kleine huisje - de enige erfenis van hun ouders. De maaltijd bestond gewoonlijk uit de knollen die Gerrit met gevaar voor eigen leven ontvreemdde bij boeren uit de omtrek. Sinds ze van het gas waren afgesloten werden de knollen ongekookt gegeten - vies hoor! Maar zo'n knol stikt van de vitamientjes, en bovendien was het goed voor je tanden om aan zo'n rauwe knol te knagen.

Geld om het vervallen huisje op te knappen was er begrijpelijkerwijs ook niet. Jongens, wat was het koud daarbinnen. Truusje en Miepje droegen ieder drie oude winterjassen van hun ouders, en vijf paar handschoenen en zeven mutsen, en zelfs dan klappertandden ze nog de hele dag.

Maar buiten was het prachtig. Als ze hun neusjes helemaal tegen het raam drukten konden Truusje en Miepje de hele straat overzien. De tuin van de buurman een paar huizen verderop was het mooiste van alles. Daar stond het object van hun dromen, het ding waar Truusje en Miepje het dag en nacht over hadden, als ze tenminste een woord konden uitbrengen, want dan moesten ze eerst hun lippen ontdooien.

Een prachtig, verlicht hertje had die buurman in de tuin staan. Och, wat was me dat schitterend prachtig. Vooral 's avonds, dan knipperden de lichtjes, en leek het hertje te dansen in de duisternis. Ik neem jullie mee naar een beter en gelukkiger bestaan, leek het hertje te roepen naar Truusje en Miepje. Ik kom jullie redden! Truusje en Miepje hoorden in hun verbeelding zachte kerstklokjes luiden, en een engelenkoor zingen. Ademloos luisterden ze ernaar, en dan vergaten ze hun miserabele leventje. Ja, dat hertje, dat was me wat.

http://www.telegraaf.nl/binnenland/8638311/__Beschoten_om_gestolen_kersthert__.html?p=25,2