woensdag 8 december 2010

Het kerstengeltje

Het beloofde een eenzame kerst te worden voor Govert. De sneeuw bleef maar vallen – een gegeven dat zijn kinderen dankbaar hadden aangegrepen om dit jaar niet te komen. Ze waren blij toe geweest, dacht Govert mopperend bij zichzelf. Vorig jaar wisten ze ook niet hoe gauw ze moesten wegkomen, en hij had ze geen ongelijk kunnen geven. Het huis was danig verslonsd sinds zijn vrouw was overleden. Zijn schoondochter Anne-Wil, die het eten voor haar rekening zou nemen, had zich luidkeels beklaagd over de staat van de keuken. 'Moet ik een kerstmaal koken in deze zwijnenstal?' had ze op huilerige toon tegen zijn zoon geroepen toen ze dacht dat Govert niet in de buurt was.

Ach, die treurige, ongemakkelijke kerstmaaltijden met de familie – het was eigenlijk een bespottelijk cliché. Govert wilde er niet eens meer over nadenken. Dit jaar zou hij kerst in zijn eentje vieren, en dat was helemaal niet erg. Het helemaal niet vieren vond hij ook een cliché – voor zielige, eenzame mannen. Dus had hij bij de Albert Heijn een hertenbiefstukje gekocht, en dat ging hij vanavond klaarmaken. Hij zou wel eens laten zien wat hij voor lekkers kon koken in zijn zwijnenstal. Een feestje zou het worden, helemaal voor hem alleen.

Het werd donker, en de wind gierde om het huis. Goverts antieke gaskachel had het moeilijk, maar het bleef behaaglijk warm in het Westlandse huisje. Toen hij zijn neus tegen de vitrage drukte zag hij dat er inmiddels wel een halve meter sneeuw in zijn tuin lag. Bepaald Dickens-achtig, mompelde hij bij zichzelf. Ineens moest hij aan zijn compagnon denken, die potverdorie ook nog eens Jacob heette en al jaren terug was overleden. Maar Jacob was geen uitzuiger geweest, en Govert ook niet. Ze hadden altijd naar eer en geweten rozen gekweekt en nog nooit iemand opgelicht.

Toch werd Govert een beetje bleek om de neus toen er, terwijl hij in gedachten verzonken bij het raam stond, plotseling werd aangebeld.

Hij slofte naar de voordeur. De verwarming stond alleen in de woonkamer aan; op de gang was het ijskoud en omdat het peertje een tijdje terug was gesprongen ook nog eens aardedonker, en daarom duurde het even voordat hij het slot van de voordeur had opengefrommeld. Toen de deur eindelijk openzwaaide zag hij tot zijn opluchting dat niet zijn overleden compagnon op de stoep stond, maar een klein, schattig jongetje. Over zijn kleren had hij een soort luiertje aan, en op zijn rug prijkten twee vleugeltjes. Het was duidelijk dat gepoogd was hem er uit te laten zien als een engeltje.

'Rozen kopen, meneer? Echte kerstrozen!' riep het jongetje hem toe, nog voordat Govert goed en wel van de verrassing bekomen was. Terwijl hij zijn portemonnee uit zijn zak haalde moest Govert ineens aan vroeger denken. Bloemen verkopen, dat had hij als kind zelf ook nog gedaan. Gelukkig hoefde hij nooit verkleed als engeltje – hij schaamde zich altijd al genoeg om aan de deuren te moeten leuren.

'Hou het wisselgeld maar,' wilde hij vriendelijk zeggen toen hij eindelijk een tientje had opgediept, maar het jongetje was plotseling verdwenen. Op de stoep lag enkel nog een bosje kerstrozen. Ze roken een beetje weeïg.

http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2690/Opmerkelijk/article/detail/1067203/2010/12/01/Wiet-Nee-kerstrozen.dhtml