zaterdag 25 september 2010

Japanners


Toen ik een jaar in Japan zat, woonde ik naast een basisschoolleraar. Ik was er erg trots op dat ik dat wist; je hoort immers altijd verhalen over Japanners die eenzaam wegkwijnen in hun flatje en niet eens weten wie hun buurman is. Hun enige aanspraak bestaat uit een robothondje, en ze kijken de godganse dag naar bloederige films of hele rare porno. Soms zitten ze een jaar lang dood op de bank, terwijl de TV al die tijd aanstaat. Pas als het mannetje van het stroombedrijf langskomt om de boel af te sluiten wordt zo iemand dan gevonden. De buren hadden wel iets geroken, maar ze dachten dat het verrotte sushi was. Je hoort ook wel eens dat een Japanner met een plantenspuit vol zoutzuur door het trappenhuis loopt, en iedereen dan onderspuit. Of ze zagen voorbijgangers met een motorzaag aan mootjes, en dan maken ze er een filmpje van met hun mobiele telefoon, en dat zetten ze op internet. Vinden ze leuk daar in Japan. Als je de kranten mag geloven is het een land van psychopaten.

In werkelijkheid valt het natuurlijk allemaal hard mee. Ik kon er veilig over straat, en er kwam nooit iemand achter me aan met een plantenspuit vol zoutzuur of een hakmes. Het was er eigenlijk verbazingwekkend gewoontjes – soms was ik bijna teleurgesteld als ik weer zo'n hele gewone Japanner tegenkwam die over voetbal praatte in plaats van over poepsex. En ik woonde dus naast een vriendelijke basisschoolleraar, en ook hij was heel normaal. Hij heette Akashi. 's Ochtends kwam ik hem altijd tegen bij de voordeur, dan groette hij me, en ik groette hem heel vriendelijk terug, in het vloeiend Japans, want dat sprak ik in die dagen. Soms maakten we een praatje. Hij vertelde me altijd over zijn moedertje, van wie hij zielsveel hield. Ze woonde in een dorp buiten de stad, en hij zag haar niet zo vaak. Ik heb haar een paar keer ontmoet, het was een lief oud vrouwtje met een grijs knotje in het haar en slechts twee tanden in de mond. Ze nam altijd iets voor me mee, een porceleinen popje ofzo. Ik heb er nog steeds eentje op de schoorsteenmantel staan.

Akashi was een enorme fan van de muziek van Ruyichi Sakamoto – dat hoefde hij me niet te vertellen, want dat kon ik met eigen oren horen, door de dunne gipswandjes heen. Hoe vaak ik dat jaar Forbidden Colours gehoord heb kan ik onmogelijk inschatten. Ook nu nog moet ik, als ik dat nummer hoor, altijd denken aan die wonderbaarlijke tijd daar in het verre Japan. Jullie kunnen je misschien wel voorstellen hoe blij ik was toen ik mijn oude vriend vorige week in de krant zag staan. Ach, die bovenstebeste Akashi. Zou hij me nog kennen?

http://www.telegraaf.nl/buitenland/7662685/__Lugubere_rekensom__.html?p=39,2